Herzie al wat je tot nu toe hebt aanvaard qua kennis, ideeën en opvattingen; bestudeer ze en vraag je af, of ze in harmonie zijn met de filosofie van de Ingewijden. Zo ja, benadruk ze, versterk ze en verdiep ze. Maar als het ideeën zijn die indruisen tegen deze filosofie, besef dan dat zij je op een dwaalspoor zullen brengen en je moeilijkheden zullen bezorgen. Gooi ze dan overboord en daarna zul je je zo opgelucht en bevrijd voelen! Je zult een veel klaardere kijk op de zaken krijgen!
Als je voor het ogenblik nog tastend in de duisternis ronddwaalt, is het omdat je gehinderd wordt door al te veel zaken die zwaar op jou drukken; het is tijd om het licht en de lichtheid op te zoeken. Dat is dus het werk dat jou te doen staat: weten wat je moet wegsmijten en wat je moet behouden. Dit is een ernstige, zeer ernstige kwestie. Als je dat werk niet doet, zullen de jaren voorbijgaan en zul je je altijd verscheurd en gehinderd voelen en blijven aarzelen.

Jezus zei: ‘Mijn Vader werkt, en ook ik werk met Hem.’ Zeer weinigen, zelfs onder de Ingewijden, kunnen een dergelijke zin uitspreken. ‘Ik pruts… ik zwoeg… ik breek mijn hoofd… ik doe ongelukkige pogingen…’ Dat is wat de meeste mensen kunnen zeggen. Alleen degene die erin geslaagd is zich te verheffen tot de goddelijke Geest, om zich ervan te doordringen, is waardig dat hij zegt: ‘Ik werk’.
Sedert tweeduizend jaar heeft men nog niet gepeild naar de diepte van deze zin: ‘Mijn Vader werkt en ook ik werk met Hem’. Die frase is dus hol gebleven, nutteloos, ontdaan van betekenis. Men heeft zich zelfs niet afgevraagd wat dat werk van God was, noch hoe Hij werkte, noch waarom Jezus zich bij dat werk heeft aangesloten. Het werk van Christus betekent alles zuiveren, alles harmoniseren, alles verlichten, en alle dingen afstemmen op de goddelijke Bron, opdat het water van deze Bron zich zou kunnen verspreiden en de aarde met al haar schepselen verkwikken.  

Schrijf op een blad papier de beste wensen voor je evolutie, voor het welzijn van je vrienden en van heel de wereld, en vertrouw deze toe aan de Engel van het vuur.
Het vuur is de boodschapper van het onzichtbare en zodra deze papieren verbrand worden, beginnen entiteiten boven ons er kennis van te nemen en ze te bestuderen, om te zien hoe zij aan deze wensen kunnen tegemoetkomen. Natuurlijk moet men niet verwachten dat deze verlangens van vandaag op morgen worden gerealiseerd. Maar als je geduldig bent, als je moeite blijft doen en blijft werken in de richting van de vragen die je hebt geformuleerd, zul je zien dat ze op een dag gerealiseerd worden; waar het vuur deelneemt, zijn er altijd resultaten.  

Ter communie gaan is uitwisselen, dat wil zeggen tegelijk kunnen ontvangen en geven.
De hostie kan degene die ze ontvangt, grote zegeningen brengen, maar als de mens op zijn beurt hiervoor niet de nodige liefde en eerbied betoont, is het geen communie, maar diefstal, een oneerlijke daad. En om met God ter communie te gaan, moet men ook in staat zijn Hem iets te geven. Niet dat God er behoefte aan heeft dat wij Hem iets geven – Hij is immers zo rijk! Maar als wij iets van onszelf aan Hem proberen te geven, maken wij vanbinnen zekere spirituele centra wakker, dankzij dewelke wij zijn zegeningen zullen ontvangen. Als er gezegd is dat wij aan God liefde, respect, dankbaarheid en trouw verschuldigd zijn, is het omwille van onszelf.  

Omdat zij beslist hebben dichter bij God te komen, zich met Hem te vereenzelvigen, zijn sommigen er slechts in geslaagd onuitstaanbaar te worden, zelfs zo dat zij in onmin leven met hun familie en hun omgeving. Heel de wereld moet weten dat zij godheden zijn! Met alle strubbelingen en herrie tot gevolg…
Welnee, als men zich oefent om dichter bij de Heer te komen, een deel van Hem te worden, moet men meer edelmoedigheid en liefde bezitten, want God is liefde. Als je zoektocht naar God jou ertoe aanzet de anderen te verpletteren en af te maken, dan heb je er niets van begrepen. Om God te naderen, moet je beginnen met te denken en te voelen dat alle mensen, net zoals de Heer, ook in jou leven, dat zij jou zijn. In plaats van hen te bestrijden, te kwellen en zelf een monster te worden, voel je op dat moment hun behoeften, hun zorgen en hun leed en word je vervuld van het verlangen hen te helpen. Zo komt men werkelijk dichter bij de Godheid.