Om te werken aan de mensheid, heeft een groot Meester een collectief lichaam nodig. Sommige discipelen zijn de ogen, de oren of de mond van dat organisme, de anderen zijn het hart, de maag, de longen, de armen, de benen... Zolang hij dat collectief lichaam niet kan bezielen, blijft de Meester beperkt. De geest van een groot Meester doet dus moeite om te incarneren, niet alleen in zijn eigen fysiek lichaam, maar ook in het collectief lichaam van een spirituele gemeenschap, om deze te ontwikkelen en te verbeteren. Bovendien moet dat collectief lichaam op zijn beurt evenveel inspanningen leveren om de geest van de Meester te helpen incarneren, zodat hij zich in dat lichaam kan openbaren.
In plaats van zich vast te pinnen op het lichaam van Jezus, dat aan het kruis genageld is, moet een christen er dus alleen maar voor zorgen dat hij zich voorbereidt, om een gezuiverd en lichtend deeltje te worden van het collectieve lichaam, waaraan de geest van Christus werkt om het te bezielen. Tweeduizend jaar geleden is Jezus aan het kruis gestorven, dat is een feit waarop men niet kan terugkomen, maar nu is het aan ons om dat lichaam van Christus te versterken, opdat zijn geest op aarde zou voortwerken.