Ter communie gaan is uitwisselen, dat wil zeggen tegelijk kunnen ontvangen en geven.
De hostie kan degene die ze ontvangt, grote zegeningen brengen, maar als de mens op zijn beurt hiervoor niet de nodige liefde en eerbied betoont, is het geen communie, maar diefstal, een oneerlijke daad. En om met God ter communie te gaan, moet men ook in staat zijn Hem iets te geven. Niet dat God er behoefte aan heeft dat wij Hem iets geven – Hij is immers zo rijk! Maar als wij iets van onszelf aan Hem proberen te geven, maken wij vanbinnen zekere spirituele centra wakker, dankzij dewelke wij zijn zegeningen zullen ontvangen. Als er gezegd is dat wij aan God liefde, respect, dankbaarheid en trouw verschuldigd zijn, is het omwille van onszelf.