Als je eenmaal bent toegetreden tot een inwijdingsschool, moet je weten dat je een plicht te vervullen hebt: die plicht bestaat erin jezelf te transformeren, zodat al degenen die je ontmoeten, in verrukking staan en besluiten je te volgen. Hoe zou de schoonheid van zo’n onderneming iemand kunnen ontgaan? Besluit dus eindelijk om aan jezelf te werken, zodat je op een dag trots kunt zijn op jezelf.

Fierheid is juist een van die gevoelens die onder de mensen het minst voorkomen. Als men hen ontmoet, wordt men getroffen door het feit dat zij niet trots zijn: zij voelen blijkbaar diep vanbinnen dat wat zij uitvoeren, niet eervol is. Uiterlijk doen zij zich voor, alsof zij iets betekenen, maar innerlijk voelt men dat zij niet zo tevreden en zelfverzekerd zijn als ze zich voordoen. Trots op zichzelf kunnen zijn, omdat men voelt dat men zijn taak volbracht heeft, dat men alles heeft gedaan wat mogelijk was, is een buitengewone bewustzijnstoestand. Er bestaat geen groter geluk dan de aarde te kunnen verlaten met dit gevoel van trots: de fierheid op de volbrachte taak.

Zie ook ‘Spirituele alchemie – de zoektocht naar volmaaktheid’, Izvor 221, hst. 10 en 11.

      

Het koningschap is verbonden met de idee van meesterschap. Een koning die over anderen heerst en er niet in slaagt zichzelf te beheersen, is geen koning maar een slaaf. De echte koning is degene die zichzelf meester kan zijn.

Wanneer de discipel zich als ideaal stelt te ontsnappen aan de heerschappij van zijn egoïstische neigingen, en zijn gedachten en gevoelens te controleren en te richten, is hij op weg naar het koningschap. Want vanaf dat ogenblik buigen de geesten van de natuur voor hem wanneer hij voorbijkomt, terwijl zij onder elkaar fluisteren: ‘Ziedaar een koning die ons nadert...’ En zij ontvangen hem feestelijk en verdringen zich rond hem, zo gelukkig zijn ze. Want uit zijn koninklijk bloed straalt een fluïdum van grote zuiverheid, doordrongen van een geneeskrachtige, rustgevende invloed, zoals een goddelijke bron die klatert en alle wezens rond haar verlevendigt.

Zie ook ‘Het leven, meesterwerk van de geest’, Synopsis III, deel 5.4

Voor zover de mens door zijn hoger Ik deelneemt aan het goddelijke leven, neemt hij ook deel aan het werk van God. Voor het ogenblik kan hij zich nog geen rekenschap geven van hetgeen zich afspeelt in de hogere sferen van zijn wezen, want hij heeft er nog geen bewuste band mee en dus moet hij juist daaraan werken.

De mens wordt bewoond door de goddelijke Geest en als hij hem moet dienen, is het niet om hem te versterken, want de Geest is al sterk. Het is ook niet om hem te onderwijzen, want hij is alwetend, noch om hem te zuiveren, want hij is een vonk. De mens dient zich enkel bezig te houden met het vrijmaken van de weg, want op dat ogenblik geeft de goddelijke Geest hem zijn licht, zijn vrede en zijn liefde.

Zie ook ‘Ken uzelf – elementen en structuren van het psychische leven’, Izvor 222, hst. 13 en ‘Het leven, meesterwerk van de geest, Synopsis III, deel VI.3.

Wanneer wij geen inspiratie hebben, zijn wij als een boom in de winter, maar wij moeten weten dat de inspiratie met periodes komt, zoals de bloeitijd voor een boom: wanneer de voorwaarden aanwezig zijn, in de lente. Het hangt dus van ons af, of wij in onze ziel de voorwaarden van de lente creëren. En hoe? Door de liefde.

De liefde schept de lente in de mens, maar niet om het even welk soort liefde: alleen de spirituele liefde. De geest aanvaardt geen leiderschap, hij waait waarheen hij wil, zoals het in het Evangelie staat: ‘De wind waait waar hij wil en je hoort zijn stem, maar je weet niet waar hij vandaan komt, noch waar hij heen gaat.’ Maar door de liefde scheppen wij de noodzakelijke voorwaarden voor zijn komst.

Zie ook ‘De seksuele kracht of de gevleugelde draak’, Izvor 205, hst. 8 en ‘Mystiek van man en vrouw – spirituele galvanoplastiek’, Izvor 214, hst. 4.

Buiten zijn medeweten is ieder menselijk wezen de bewaarder van heel de kennis van het universum. Deze kennis ligt heel diep in hem opgeslagen, beweegt niet, vibreert niet, omdat de omstandigheden zich er niet toe lenen. Zij blijft dus lange tijd voor hem ontoegankelijk.

Zeg je: ‘Maar hoe komt dat?’ Wel, dat is een heel lange geschiedenis. Sedert de mens de schoot van de Allerhoogste heeft verlaten om in de materie af te dalen, heeft hij een hele weg afgelegd in tijd en ruimte. Vaak waren het voor hem slechts dramatische avonturen en wederwaardigheden, waarbij hij ervaring opdeed en nieuwe kennis verwierf, maar hij verloor ondertussen ook veel van zijn oorspronkelijke kennis en licht. Of beter gezegd, die kennis werd geleidelijk bedekt door een opeenstapeling van ondoorzichtige lagen. Om opnieuw in het bezit te komen van die kennis, moet de mens beantwoorden aan bepaalde voorwaarden die hij enkel kan vinden in een Inwijdingsschool.

Zie ook ‘De Gouden Sleutel – tot het oplossen van de levensproblemen’, Verz. werk deel 11, hst. 5 en hst. 18 en ‘Spiritueel leven – 115 gouden regels’, Izvor reeks 227.