In de Kabbala wordt gezegd dat het gezicht van de eerste mens hetzelfde was als dat van de Schepper. Later, toen het intellect in hem ontwaakte (en dat proces wordt verzinnebeeld door de slang rond de Boom van de Kennis van Goed en Kwaad), heeft hij het Paradijs verlaten. Hij is afgedaald in de dichtere gebieden van de materie, waar hij kou, duisternis, ziekte en dood heeft gekend en zijn gezicht is veranderd. Nu hij niet meer het getrouwe beeld van God weergeeft, heeft de mens zijn macht verloren: de geesten van de natuur gehoorzamen hem niet meer en scheppen er genoegen in hem te kwellen.
Als de mens er op een dag in slaagt dat eerste gezicht terug te vinden, zullen alle geesten van het universum zich opnieuw aan hem onderwerpen. Tot dan zal hij blijven gelijken op de verloren zoon uit de parabel, die het huis van zijn vader verliet om de wereld in te trekken en die ellendig eindigde als varkenshoeder. Maar die verloren zoon heeft op den duur tenminste begrepen dat hij moest weerkeren naar het vaderlijk huis. Zullen jullie op een dag begrijpen dat jullie moeten weerkeren naar de bron, om het licht, de liefde en het leven van de Hemelse Vader weer te vinden?
Zie ook ‘de Gouden Sleutel – tot het oplossen van de levensproblemen’, Verz. werk, deel 11.