Je mag leven in de wereld, je moet zelfs leven in de wereld, maar klamp je ondertussen vast aan het licht, aan de wijsheid, om de situatie altijd meester te blijven. Want als je capituleert, als je spiritueel failliet gaat, verlies je niet alleen je kracht, je zekerheid en je gezag, maar ook je magnetisme, je charme, en dan ben je niet meer interessant en aantrekkelijk voor de anderen. Zij die dat niet begrepen hebben, werken tegen hun eigen belang, want zodra ze hun eigen uitstraling hebben verloren, laten de anderen hen in de steek, of vertrappen zij hen.
Je moet omgaan met de mensen, van hen houden, hen helpen, je moet met hen werken, maar tegelijkertijd altijd je hoge ideaal, je goddelijke filosofie behouden. Want daar ben je een centrum, een bron, een tuin, een boomgaard: daar heb je niet alleen al wat je nodig hebt, maar zo kun je ook de anderen helpen.
Zie ook ‘Op weg naar een zonnebeschaving’, Izvor 201, hst. 3 en ‘Artistieke en spirituele schepping’, Izvor 223, hst. 10 en ‘De weg van de stilte’, Izvor 229, hst. 9.