Een kaarsvlam is heel klein en kwetsbaar, een zuchtje kan haar uitdoven. Maar als deze vlam een zekere omvang krijgt, zal iedere wind of bries haar alleen maar in kracht doen toenemen. Dit beeld laat je begrijpen dat de minste gebeurtenis in het leven je vlam kan uitdoven, dat wil zeggen je inspiratie en je geestdrift, ten minste indien je zwak bent. Maar als je sterk bent, wordt deze vlam een vuurzee, die nog meer gevoed wordt door moeilijkheden en hindernissen.
Zolang kleine dingen in staat zijn je omver te werpen, is je vlam heel zwak. Haal dus takken om ze te voeden. Je zult opmerken: ‘Maar ik heb geen takken!’ Hoezo, je hebt er geen? Al dat afvalhout, die zwarte takken, al die oude dingen die je meesleept: je driften en lagere verlangens, offer die op, smijt ze in het vuur; je zult er niet alleen van verlost zijn, maar nooit zal iets of iemand de vuurzee in jou nog kunnen doven.
Zie ook ‘Geheimen uit het boek van de natuur’, Izvor 216, hst. 6.