De mens kan vergeleken worden met een boom. De wortels beantwoorden aan de maag en aan de geslachtsorganen, want de mens is met de aarde verbonden dankzij de maag, die hem in staat stelt zich te voeden en dankzij de geslachtsorganen, die de voortplanting verzekeren. De stam wordt vertegenwoordigd door de longen en het hart, dat wil zeggen de ademhaling en de bloedsomloop met slagaders en aders. De neergaande stroom vervoert het bewerkte sap dat de boom voedt, terwijl de opgaande stroom het onbewerkte sap naar de bladeren voert, waar het getransformeerd wordt.

Zo gaat het ook in de mens, waar de slagaderlijke bloedsomloop het zuivere bloed vervoert, en de aderlijke bloedsomloop het bloed met de afvalstoffen.

Zie ook ‘de macht van de gedachte’, Izvor 224, hst. 8.