Je moet je gedachten in het oog houden, want het zijn levende entiteiten. Sommige zijn als kinderen die men moet voeden, wassen en onderwijzen; buiten je medeweten klampen zij zich aan jou vast en putten zij je krachten uit. Andere gedachten trekken de wereld in om te stelen, te roven en te plunderen. Maar aangezien er een spirituele ‘politie’ bestaat, word je door haar opgespoord en aangesproken voor vergoeding van de schade die je kinderen hebben aangericht. Je wordt voor de onzichtbare rechtbanken gedaagd en veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding: en dan ben je bedroefd, triestig, verbitterd.
Wij moeten dus aan het werk gaan om voortaan met onze gedachten en verlangens engelachtige, goddelijke kinderen te vormen, die ons zullen omringen en overstelpen met zegeningen.
Zie ook ‘De macht van de gedachte’, Izvor 224, hst. 3, 5, 12, 13.