De mensen weten alles, maar zij doen niets. Zij weten dat men met geduld meer kans heeft blijvende resultaten te verkrijgen, maar zij zijn niet geduldig. Zij weten dat men met zachtheid wonderen kan doen, maar zij barsten voortdurend uit in woede. Zij weten, zij weten... maar zij blijven zwak, kwetsbaar, duister, ziekelijk en ongelukkig.

In het Onderricht van de Universele Witte Broederschap leert de discipel dat de kennis alleen maar waarde heeft op voorwaarde dat zij wordt toegepast in het leven. Wat telt is het werk, het werk van de wil: de kennis die men bezit uitdrukken in het gedrag. In de gewone scholen houdt men enkel rekening met boekenkennis. Misschien word je een misdadiger, dat is niet belangrijk: je hebt goed gesproken, hier is je diploma! De Ingewijden daarentegen hechten geen belang aan de manier waarop jij je kennis naar voren brengt, maar hoe je deze toepast, en als zij oordelen dat de praktijk onvoldoende is, geven zij je geen diploma: in sommige gevallen kunnen zij je zelfs weigeren in hun school.

Zie ook ‘De mens verovert zijn bestemming – reïncarnatie en karma’, Izvor 202, hst. 4, 5, 6 en ‘De vrijheid, overwinning van de geest’, Izvor 211, hst. 5, 6, 7 en ‘De dierenriem, sleutel tot mens en universum’, Izvor 220, hst. 9.