De mensen zouden moeten stilstaan bij de kleinste handelingen van het dagelijks leven, om deze te interpreteren. Alleen al door zich iedere dag aan en uit te kleden, zouden zij begrijpen dat zij het proces van de incarnatie (de afdaling in de materie) en van de desincarnatie (de terugkeer naar de geest) herhalen. Zoals wij bij het aankleden beginnen met de lichtste klederen (ondergoed, hemd...) om te eindigen met een dikke jas, incarneren wij op dezelfde manier op aarde door steeds zwaardere lichamen ‘aan te trekken’, tot en met het fysieke lichaam.
Als het menselijk wezen er nog niet in geslaagd is zichzelf naar waarheid te kennen, komt dat omdat hij met verschillende lagen bedekt is. Om zichzelf te kennen moet de mens al zijn kleren afleggen, dat wil zeggen zich bevrijden van zijn fysieke, astrale en mentale lichaam, om enkel nog te leven in zijn goddelijke lichamen, namelijk het causale, boeddhische en atmische lichaam.
Zie ook ‘De mens verovert zijn bestemming – reïncarnatie en karma’, Izvor 202, hst. 1, 7, 8 en ‘Ken uzelf – elementen en structuren van het psychische leven’, Izvor 222, hst. 11 en ‘De onuitputtelijke bronnen van de vreugde’, Izvor 242, hst. 7.