Wanneer de ziel tijdens de slaap het lichaam verlaat, blijft zij niet inactief: zij reist, zij aanschouwt de oneindigheid, zij voelt zich één met de hemelse geesten, zij versterkt haar kennis van de liefde, de wijsheid en de waarheid. Wanneer zij terugkeert in het lichaam, brengt zij van al die rijkdommen de herinnering mee die zij op de hersenen probeert over te brengen. En zelfs als de mens zich daarvan niet onmiddellijk bewust is, zal hij er uiteindelijk toch vroeg of laat kennis van nemen, omdat al die grote waarheden in hem een etherische afdruk achterlaten.

Dat verklaart waarom je soms plotseling, als in een moment van verlichting, inzicht ontvangt in sommige sublieme waarheden, die je in je onderbewustzijn ongetwijfeld reeds lange tijd meedroeg. Tot dan was het ogenblik nog niet aangebroken je ervan bewust te worden, maar plotseling was er een geschikt moment waarop je hersenen op scherp stonden en deze waarheid tevoorschijn kwam. Als je wilt dat deze ervaringen veelvuldiger voorkomen, moet je een grote discipline in je leven inbouwen. Want zodra de mens de gewoonte aanneemt te werken aan zijn fysieke lichaam, door dit te zuiveren en gevoelig te maken, kan zijn ziel gemakkelijker de sublieme waarheden registreren.

Zie ook ‘De onzichtbare wereld – helderziendheid, intuïtie en dromen’, Izvor 228, hst. 16.