Nadat hij een zekere tijd ondergedompeld is geweest in een spirituele atmosfeer, waar hij zich verlicht en verwarmd voelde, komt de discipel onvermijdelijk opnieuw terecht in de gewone wereld, waar hij verplicht is met allerhande personen om te gaan. Na verloop van enige tijd stelt hij vast dat hij niet meer hetzelfde geloof, dezelfde geestdrift bezit; hij voelt zich opnieuw suf en lusteloos worden, zijn vuur en zijn liefde zijn afgenomen. Wat is er gebeurd? Zoals een warme vloeistof die men in de kou zet, is zijn temperatuur gedaald.

Dit verschijnsel is volkomen natuurlijk. Het onderricht dat een discipel van een Meester heeft ontvangen, lijkt op de inhoud van een kruik. De inhoud is warmer dan de omringende lucht, en door het contact met de buitenlucht, verliest ze geleidelijk calorieën en daalt de temperatuur. Maar wat verloren gaat, kan vervangen worden. Dat is het doel van gebed en meditatie: bij de bron de lichtende en warme elementen gaan zoeken die men verloren heeft.

Zie ook ‘Spirituele Meesters – lichtbakens voor alle tijden’, Izvor 207, hst. 5.