De Boogschutter is het symbool van de mens die erin geslaagd is de rede te doen zegevieren over de duistere krachten van het instinct. Deze idee wordt eveneens uitgedrukt door de mythologische figuur van de Centaur, een paard met het bovenlichaam van een mens.
Het menselijk wezen bestaat uit twee naturen: een lagere en een hogere; hij kan zich niet ontdoen van die lagere natuur, maar hij moet deze leren beheersen om hem aan het werk te zetten. Kijk: in de voorstelling zelf van de Centaur of de Boogschutter, is het paardenlijf in beweging, het loopt. Dat lopen gebeurt niet zonder reden, het heeft een zin, het staat in dienst van een weloverwogen actie die uitgedrukt wordt door de boog in de handen van de Centaur, die klaarstaat om een pijl af te schieten. Je weet welke beheersing het vereist te schieten met een boog en juist te mikken. De Boogschutter stelt dus de mens voor die de bewegingen van zijn lagere natuur – het paard in galop – in dienst stelt van een ideaal: de pijl die zijn doel precies zal raken.
Zie ook ‘De Gouden Sleutel – tot het oplossen van de levensproblemen’
Telkens als de mens gehoorzaamt aan een lager verlangen, ketent hij zich vast en wordt hij slaaf; daarom ziet men zoveel slaven op aarde. Zelfs als de mensen vrij lijken, luisteren zij in feite trouw naar een meester: hun lagere natuur die hen meedogenloos uitbuit. Om zich te rechtvaardigen, zeggen zij: ‘Het was sterker dan ik’, zonder eraan te denken dat zij bewijzen dat zij al slaven zijn, als zij deze zin uitspreken. Want er is iemand anders in hen die hen stevig vasthoudt.
Een vrij mens zegt nooit: ‘Het was sterker dan ik’, want dit is de zin van de capitulatie, het visitekaartje waarop geschreven staat: ‘Ik ben zwak, ik ben een grote nul.’ ‘Hoezo? Op mijn kaartje staat geschreven: President van dit, Directeur van dat, Inspecteur...’ Oh ja? Dat is best mogelijk, maar een Ingewijde leest heel wat anders.
Zie ook ‘De Gouden Sleutel – tot het oplossen van de levensproblemen’, Verz. werk deel 11.
Echte beoefenaars van de Inwijdingswetenschap rekenen op niets buiten hen, want zij weten dat God in hen alle mogelijkheden, alle rijkdommen en alle grondstoffen van alle laboratoria heeft gelegd, en dus moet men ze daar zoeken. Dit is vast en zeker een werk van lange adem dat dagelijkse inspanningen vereist, maar het loont de moeite.
Het voedsel dat je uit de sublieme regionen van de ziel en de geest opneemt, verzadigt je dagenlang, want in het goddelijk gebied bevinden zich elementen van zo’n rijkdom, dat het gevoel van vervulling dat zij je verschaffen, je nooit meer verlaat, als je erin slaagt ze een enkele keer te proeven. Niets kan jou die gewaarwording van oneindigheid en eeuwigheid ontnemen.
Zie ook ‘De Nieuwe Aarde – methoden, oefeningen, formules, gebeden’, Verz. werk deel 13.
Jongeren hebben behoefte aan activiteit, zij willen iets doen, maar in het begin weten zij niet goed wat. En wanneer zij later beter weten wat zij willen, hebben zij geen enkel duidelijk idee van de avonturen, waarin hun verlangens hen zullen storten. Zij hebben dus licht nodig dat hun de weg toont, en dan zal blijken dat alles wat zij ondernemen heilzaam is. Maar dat licht kunnen zij enkel vinden in een Inwijdingsschool, waar men hun waarheden onderwijst, die je nergens anders te horen krijgt, en zeker niet in de universiteiten. Zonder deze Inwijdingswetenschap zijn allen veroordeeld een grote ontdekking te doen, wanneer zij de aarde verlaten, ja, een verbijsterende ontdekking: dat zij niets van het leven hebben begrepen. Dat is weliswaar een ontdekking van formaat, maar op dat ogenblik heeft zij niet veel nut meer en men kan ze enkel meenemen naar de overzijde.
Ik zou dus tot de jeugd willen zeggen: ‘Vraag slechts één ding in het leven: dat de Voorzienigheid je confronteert met de waarheden van de Inwijdingswetenschap en je zult gered worden.’
Zie ook ‘Een toekomst voor de jeugd’, Izvor 233.
De meeste spiritualisten denken, omdat zij het subliemste ideaal hebben gekozen, dat zij dit kunnen realiseren zonder hindernissen te ontmoeten. Nee, dat is onmogelijk. Om het doel te bereiken, moet men altijd langs wegen gaan die bezaaid zijn met obstakels. Zelfs Jezus is na zijn dood door de Hel gegaan, alvorens terug te keren bij zijn Vader. En in de sefirotische Boom moet je, om van Malkuth (de aarde) naar Tifereth (de zon) te gaan, langs Jesod (de maan) komen, waarvan het lagere gebied een plaats is waar alle gevaren dreigen.
Als je naar de Hemel wilt gaan, word je eerst belaagd door de Hel, want men kan geen lichtend en goddelijk idee realiseren, zonder tegenstand te ontmoeten, zonder te strijden en te lijden. Indien iemand in een keer slaagt in een grandioze, goddelijke onderneming, heeft hij al veel geleden in vorige incarnaties, zodat hij nu de kwaliteiten bezit, om in dit leven onmiddellijk te slagen.
Zie ook ‘Spirituele alchemie – de zoektocht naar volmaaktheid’, Izvor 221, hst. 9 en ‘De lach van de wijze’, Izvor 243, hst. 10. Zie ook ‘U bent goden’, Synopsis I, deel 2.6.