Wanneer men spreekt over de hiërarchie van de Engelen, betekent dit dat er tussen hen een verschil in graad, in niveau bestaat. De Engelen staan het dichtst bij de mensen. En hoewel zij zeer verheven zijn, vergeleken bij de mensen, worden zij toch veel lager gesitueerd in de hiërarchie dan de Cherubijnen en de Serafijnen. Deze grote Engelen kennen zelfs het bestaan van de mensen op aarde niet en zij zullen nooit opdracht krijgen over ons te waken. Zij houden zich bezig met zonnestelsels, melkwegstelsels en het gebeurt zelden, zeer zelden, dat een van hen ons komt ontmoeten.
Een Serafijn doorkruist de ruimte met de snelheid van een bliksem. Als je waakzaam bent en goed oplet, klaar om iets van die hemelse stralingen op te vangen, zul je verblind worden door een schitterend licht, waarvan de gevolgen heel je leven blijven duren. Maar je zult hem niet stoppen, want hij moet zijn reis door de oneindige ruimte voortzetten.
Zie ook ‘U bent goden’, Synopsis I, deel 3.2.
Alle religies spreken over een drank van de onsterfelijkheid, die door de alchemisten het elixer van het onsterfelijk leven werd genoemd. Het is waar dat men dit elixer kan ontdekken op fysiek vlak, maar niet om het even waar; men vindt het enkel in de subtielste en zuiverste gebieden. Als sommige Ingewijden aanraden de zonsopgang bij te wonen, is het omdat juist dit moment van de dag het meest geschikt is om zich te voeden met het ambrozijn dat de zon overal uitdeelt en waarvan heel de schepping, rotsen, planten, dieren en mensen deeltjes opvangen.
Wij moeten allen ons fysieke lichaam voeden; dat is noodzakelijk maar niet voldoende. Wij moeten ook leren onze subtiele lichamen te voeden, en het voedsel van deze lichamen is het licht.
Zie ook ‘De yoga van de voeding’, Izvor 204, hst. 11.
De natuur heeft die twee polen – man en vrouw – geschapen, opdat zij vruchtbaar zouden zijn door onderlinge uitwisselingen. Deze uitwisselingen vinden plaats op lichamelijk vlak, maar ook door het woord, de gedachte, de blik, en zij zijn op spiritueel gebied even onmisbaar als voeding of ademhaling. Als de mensen zouden weten hoe ze deze uitwisselingen moeten doen, zouden zij altijd gelukkig en gezond zijn. Maar zoveel mensen, die er geen benul van hebben, vergiftigen zichzelf!... Terwijl de anderen die stoppen met deze uitwisselingen, psychisch en spiritueel sterven.
Je kunt niet zonder uitwisselingen, maar precies zoals je omgaat met de zon. De zon bevindt zich veraf, hoog in de hemel, en de uitwisselingen met de zon vinden plaats op subtiel gebied, met haar warmte en haar licht. Als je de zon zou gaan omhelzen (in de veronderstelling dat dit mogelijk zou zijn!) zou je verbranden; je moet haar dus enkel omhelzen met de blik of in gedachten. Als men zich tevreden kon stellen met het op-afstand-omhelzen van mannen en vrouwen om hen lief te hebben, zou men een ander leven ontdekken: subtiel en poëtisch.
Zie ook ‘De onuitputtelijke bronnen van de vreugde’, Izvor 242, hst. 5 en 10 en ‘Mystiek van man en vrouw – spirituele galvanoplastiek’, Izvor 214, hst. 2, 4, 5, 6.
Zoveel mensen in de maatschappij zijn intelligent, ondernemend en energiek! Maar deze
eigenschappen, die zij hebben ontvangen voor de glorie van God en het welzijn van heel de wereld, misbruiken zij om uitsluitend hun eigen belang te dienen. En zo verbreken zij de band met God.
Uiteraard berooft die breuk hen aanvankelijk niet van hun vermogens: er blijven nog wat reserves over, enkele volle kisten, wat dozen en apparaten... Dat alles verdwijnt niet op slag; zoals een balk ook niet onmiddellijk doorbreekt zodra de worm erin komt. Zij ontvangen geen nieuwe koopwaar of vers water meer, maar omdat zij nog enige voorraad bezitten, blijven zij daarop teren en bereiken zij nog goede resultaten. Nochtans kan dat maar enige tijd blijven duren. Aangezien geen nieuwe krachten hun komen voeden, beginnen gisting, rotting, microben en wormen hen te vernietigen. En op een dag zullen ze instorten: ofwel door een verlies ofwel door een ziekte, want zij zijn gestopt uit de Bron te putten.
Zie ook ‘Waarheid, de vrucht van wijsheid en liefde’, Izvor 234, hst.14.
Je wilt mediteren maar je weet niet hoe je je gedachten kunt beheersen. Veronderstel dat je een galopperend paard wil stoppen: werp je ervoor en het zal je vermorzelen; je moet er dus eerst naast lopen, terwijl je het vasthoudt bij de teugels of de manen en het dan tegenhouden... Het gaat net zo met de gedachte. Als je de loop ervan bruusk wilt onderbreken, door je te concentreren op een bepaald onderwerp, zal de gedachte die volop bezig is, niet stoppen en als je teveel aandringt, zul je alleen maar je hersenen blokkeren.
Om je te concentreren, moet je eerst het steigerende paard in jou temmen, en om het te temmen moet je eerst proberen je er niet tegen te verzetten, anders zal je zenuwstelsel schokken krijgen. Laat dat paard dus een ogenblik lopen en wanneer je voelt dat het voldoende gehuppeld heeft en niet wantrouwig is, kun je op z’n rug springen en het de richting uitsturen die jij gekozen hebt.
Zie ook ‘De weg van de stilte’, Izvor 229, hst. 8.