Helderziendheid wordt algemeen in verband gebracht met het element water. In het Boek Genesis wordt gezegd dat God het water onder het uitspansel scheidde van het water erboven. Het water erboven stelt de kosmische bibliotheek voor, waarin de archieven van het universum worden bewaard. Deze bibliotheek noemt men in de esoterische traditie ‘de Akasha kroniek’ en zij bevat de indrukken, achtergelaten door alle schepselen sedert de oorsprong van de wereld en ook de gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan.

Daarom werken sommige helderzienden met het water: zij concentreren zich boven een schaal met water en zo kunnen zij ‘zien’. Dat betekent niet dat zij werkelijk iets in het water zien, maar via het water verbinden zij zich met het water van boven, waarin de beelden drijven die zij willen kennen en die zij zo met hun geest kunnen opgevangen.

Zie ook ‘De onzichtbare wereld – helderziendheid, intuïtie en dromen’, Izvor 228, hst. 1-4 en ‘Het leven, meesterwerk van de geest’, Synopsis III, deel ll.4.

Laat je innerlijke ongemakken nooit zodanig toenemen dat je ze niet meer kunt verhelpen. Neem het volgende beeld. Als je door onvoorzichtigheid je voeten in vloeibaar cement zet en nalaat ze terug te trekken omdat je aan iets anders denkt, zal de cement verharden en zelfs zo hard worden dat je in de val zit: men zal gereedschap moeten zoeken om het cement te breken en het is mogelijk dat je gewond raakt.

Welnu, zo gaat het er ook aan toe in het innerlijk leven: als men er niet in slaagt sommige vergissingen en gebreken snel te herstellen, is het te laat; het herstel kost zeer veel en kan nog andere schade veroorzaken.

Zie ook ‘De Nieuwe Aarde – methoden, oefeningen, formules, gebeden’, Verz. werk deel 13, hst. 5 en 7.

Als je enige verlangen erin bestaat je comfortabel op aarde te vestigen, zul je verplicht zijn je in de materie te begraven, dat wil zeggen meer en meer lasten, verbintenissen, relaties hebben, en je zult geen minuut meer over hebben om te ademen, na te denken, te mediteren...

Al degenen die alleen maar denken aan het uitbreiden van hun gebied, of overal bijkantoren willen hebben om zoveel mogelijk geld te verdienen, zullen uiteindelijk verpletterd worden. En zelfs als men hen gaat zoeken onder het puin, zal men hen niet meer terugvinden, men weet niet meer waar ze zijn. Ze zijn duizenden kilometers diep weggezonken in de aarde, en vandaar roepen zij om hulp en steken zij hun hand uit, maar je kunt niets meer voor hen doen. Ja, daar zijn ze terechtgekomen met hun materialistische filosofie! Het spreekt vanzelf dat zij geslaagd zijn en iedereen wenst hun geluk, dat wil zeggen de idioten feliciteren hen, en dat niet alleen, maar zij willen ook op hen gelijken, zodanig bedolven worden dat zij niet eens meer kunnen ademen of naar de hemel kijken. Ja, helaas is dat de manier waarop de meeste mensen het leven begrijpen.

Zie ook ‘Harmonie en gezondheid’, Izvor 225, hst. 4 en ‘De zaden van het geluk’, Izvor 231, hst. 13.

In het spirituele leven moet men zich niet bekommeren om de tijd. Als je voor jezelf termijnen stelt, om een bepaald innerlijk resultaat te bereiken of de overwinning te behalen op bepaalde gebreken, zul je alleen maar verkrampt raken en zal je ontwikkeling niet harmonieus verlopen.

Werk dus aan je vervolmaking, zonder een termijn te stellen, in het besef dat je de eeuwigheid voor jou hebt en dat je vroeg of laat de volmaaktheid die je verlangt, zult bereiken. Sta enkel stil bij de schoonheid van het werk dat je ondernomen hebt en zeg: ‘Omdat het zo mooi is, vraag ik mij niet af of ik eeuwen of duizenden jaren nodig zal hebben om er te komen – ik werk, dat is alles.’

Zie ook ‘U bent goden’, Synopsis I, deel 8.1.

God heeft aan de materie de traagheid gegeven en aan de geest de beweeglijkheid, en de mens werd tussen deze twee geplaatst. Uitwendig is hij omhuld door materie, maar inwendig wordt hij bewoond door de geest. Hij ontvangt dus die dubbele invloed. Nu eens wordt hij bezield door de geest, dan weer probeert de materie hem op te slokken en terug te voeren naar de oorspronkelijke chaos.

De mens moet voortdurend de activiteit in zichzelf gaande houden, om de krachten te doen rondstromen. Als hij zich zou overgeven aan de inertie, de traagheid, zou hij verworden tot een moeras. Dat overkomt sommigen die geen enkel intellectueel, spiritueel of goddelijk werk verrichten, zij worden moerassen met walgelijke geuren, overspoeld met dikkoppen, kikkers en muggen. Wie daarentegen voorgelicht is, wie goed de weg gewezen en geleid wordt, waakt erover dat hij de geest nooit beperkt, maar opent alle deuren voor hem. Op dat ogenblik wordt de geest koning en begint hij in die persoon alles te kalmeren, te harmoniseren, te verlevendigen en te verlichten.

Zie ook ‘Het licht, de levende geest’, Izvor 212, hst. 8.