Vraag je van tijd tot tijd af: ‘Wel, mijn beste, geloof je dat je het juist voorhebt; dat je gedachten, gevoelens en daden onberispelijk zijn? Waar is het bewijs dat je zo uitstekend bent?... Is je verstand helder, duidelijk en scherpzinnig? Is je hart vol liefde voor God en zijn schepselen? Is je wil zo sterk dat niemand je kan tegenhouden bij het realiseren van je ideaal?’ Als je eerlijk bent, zul je toegeven dat je verstand niet veel begrijpt, dat je hart verscheurd wordt door tegenstrijdige verlangens en dat jouw wil heen en weer geslingerd wordt. Hoe kun je dan geloven dat je op de goede weg bent?

Er bestaan criteria, maar wie wil deze kennen? Een mens heeft zijn leven verspild, hij is ongelukkig, ziek, verbitterd, zonder vrienden, blut, maar dat geeft niets, zijn filosofie is onfeilbaar! En wie zegt dat? Hijzelf natuurlijk. Welnu, hij is niet de juiste persoon om zich daarover uit te spreken, het zijn de omstandigheden, de gebeurtenissen. Zij die merken dat ze voortdurend geconfronteerd worden met onoplosbare problemen, moeten daaruit de conclusie trekken dat hun filosofie niet deugt en dat het wenselijk zou zijn deze te veranderen.

Zie ook ‘De Gouden Sleutel – tot het oplossen van de levensproblemen’, Verz. werk deel 11.

Wanneer zij van iemand houden, gebruiken sommigen alle middelen om die persoon in te palmen en voor zichzelf te houden: zij kwellen hem, plegen geweld, leggen hun wil op. Maar wat behoud je in feite op die manier?... Hoe kun je anderen beletten dat wezen te ontmoeten? Het ontbreekt niet aan gelegenheden en iedereen zal hem overal kunnen zien en spreken. Als je dus niet redelijk en ruimdenkend bent, zul je afzien. Je bent als iemand die bloemen heeft in zijn park: hij kan niet beletten dat hun geur zich verspreidt en door iedereen wordt opgesnoven.

Wat je in feite zo jaloers vasthoudt, is het lichaam van je geliefde, dat wil zeggen een omhulsel, de buitenkant... En hetzelfde is waar voor degenen die je niet bemint en die je wilt beknotten: wat kun je werkelijk vasthouden? De essentie van een wezen, zijn gedachten en gevoelens, kan men niet opsluiten. Overal ziet men slechts zinloze inspanningen van mensen die zich willen meester maken van de ziel van anderen. Maar de ziel kan niet overheerst worden. Men kan erin slagen het fysiek lichaam voor een tijdje te overmeesteren, maar niet het mysterieuze wezen dat daarin woont.

Zie ook ‘Mystiek van man en vrouw – spirituele galvanoplastiek’, Izvor 214, hst. 4 en 5.

Het lichamelijk of psychisch organisme van de mens die zich niet redelijk gedraagt, is zoals het houten geraamte van een huis dat door wormen wordt aangetast: de houtwormen vernietigen de balken niet van vandaag op morgen, maar jaren later stort het huis plots in. Veel zaken spelen zich op die manier af in het leven, niet alleen voor mensen, maar voor gehele landen. Vaak begrijpt men pas eeuwen later hoe een land geleidelijk in verval is geraakt; zij die dit verval aan het beleven waren, gaven er zich geen rekenschap van en lieten zich gaan in zorgeloosheid.

Al degenen die zich uitspreken over een zeer beperkte tijdspanne, kunnen niet zien hoe de wetten werken en zij begaan onvermijdelijk vergissingen. Een momentopname is onvoldoende om zich te kunnen uitspreken. Om te begrijpen hoe de wetten werken, moet men de wezens en de gebeurtenissen gadeslaan over een lange periode.

Zie ook ‘De zaden van het geluk’, Izvor 231, hst. 2.

In dit Onderricht heb je zo'n overvloed aan waarheden ontvangen dat je zelfs niet de tijd hebt gehad ze op te nemen. En toch verwacht je altijd iets nieuws. Maar wat doe je met wat je reeds bezit?... Stel je niet tevreden met het maken van aantekeningen die je ergens opslaat, maar zet deze waarheden om in praktijk, anders zul je heel je leven doorbrengen met het verwachten van nieuwigheden, en zul je nooit vooruitgang boeken.

In het spirituele leven moet men voortdurend werken aan dezelfde waarheden. En de nieuwigheid ligt in al wat men iedere dag ontdekt, door dezelfde waarheden te verdiepen!

Zie ook ‘spiritueel leven – 115 gouden regels’, Izvor 227.

Er is gezegd dat men niet moet vechten tegen het kwaad, maar velen hebben de betekenis van deze zin niet begrepen. Niet vechten tegen het kwaad betekent het kwaad niet te lijf gaan op zijn eigen terrein waar het zeer machtig is, want daar zal men uiteraard overwonnen worden. Maar als men erin slaagt zich boven het kwaad te verheffen en als men vandaar vuur en bliksems naar het kwaad schiet, zal het op de vlucht slaan!                                     

De mens bezit vanbinnen een burcht, die formidabel is uitgerust om aanvallen af te slaan. Die burcht is het gebied van het licht! Wie belet je het kwaad te beschieten met licht, om het uiteen te drijven? Waarom blijf je werkloos toezien? Wanneer de mens zich laat gaan, juichen de duistere krachten en zeggen ze: ‘Maar dat is prachtig, hier is wat te eten!’ Op die manier laten sommigen zich verslinden door duistere geesten. Wanneer de duisternis nadert, verdedigt een echte discipel zich en straalt hij licht uit, en juist dat licht verjaagt de duisternis.

Zie ook ‘De ware leer van Christus’, Izvor 215, hst. 8 en ‘De mysteriën van Jesod – grondslagen van het spirituele leven’, Verz. werk, deel 7, hst. 6.