Je moet met je ideaal leren leven, alsof het reeds een realiteit is, maar tegelijkertijd niet vergeten dat je op de aarde leeft. Het is heel belangrijk dat je erin slaagt in je leven de twee te verenigen: de zin voor de aardse werkelijkheid niet verliezen en toch volledig toegewijd zijn aan een goddelijk ideaal. Dat is het waarachtige evenwicht, maar het wordt zeer zelden gerealiseerd: meestal vind je ofwel idealisten, die niet weten hoe ze het moeten aanpakken, ofwel materialisten die helemaal geobsedeerd zijn.
De superioriteit van een spiritueel onderricht bestaat erin mensen te vormen, die weten dat zij op de aarde leven om er te werken, maar die met heel hun wezen gericht zijn op de verwerkelijking van hun goddelijk ideaal. Zo worden zij een met dat ideaal, versmelten zij ermee, zonder hun aandacht voor de aarde te verliezen. Dat zijn de mensen van de toekomst.
Zie ook ‘De Gouden Sleutel – tot het oplossen van de levensproblemen’, Verz. werk deel 11, hst. 7, 13, 14, 15.
Welke kennis je ook bezit, als je niet in harmonie leeft met de wetten van de natuur, zal deze kennis je verlaten. Als je daarentegen de wetenschap van het leven bezit, die men onderwijst in de Inwijdingsscholen, zal de eeuwige, universele, kosmische kennis in jou gestort worden en iedere dag zul je nieuwe ontdekkingen doen, nieuwe openbaringen ontvangen.
Deze kennis bezit je reeds, maar ze is zo bedolven dat je moeite hebt haar aan de oppervlakte te brengen. Alleen een harmonieus, goddelijk leven kan je helpen haar te ontdekken; zonder te lezen, zonder te leren, ken je reeds het wezenlijke. Daarom zeg ik je: als je enkel rekent op boekenkennis, zonder in harmonie te leven met de Hemel, zal alles uitgewist worden en je verlaten; zelfs de gaven die je bezat, zullen je in de steek laten. Maar als je beslist aan het werk te gaan, om jezelf te harmoniseren met de goddelijke wereld, zal de echte kennis zich in jou vestigen.
Zie ook ‘Het leven, meesterwerk van de geest’, Synopsis III, deel 7.
Het kwaad is geen eeuwig leven beschoren; het bestaat slechts in de mate waarin God het een bestaansrecht heeft gegeven. Maar wanneer Hij het beveelt te verdwijnen, zal het ook verdwijnen. Alleen het goede is eeuwig; het kwaad is voorbijgaand, maar wij mensen hebben niet de macht het te doen verdwijnen. Alleen God Zelf beschikt over die macht.
God heeft immers geen behoefte aan de mensen die te zwak, nietig en onwetend zijn om Hem te helpen; hun wapens zijn niet doeltreffend genoeg. En omdat alleen God zich kan verzetten tegen het kwaad, moeten wij het goddelijke in ons binnenlaten, zodat het zich in ons kan openbaren en via ons kan werken. Het goddelijke zal er immers voor zorgen dat het kwaad door het goede wordt vervangen.
Zie ook ‘De Gouden Sleutel – tot het oplossen van de levensproblemen’, Verz. werk deel 11, hst. 4, 10, 20
Waarom probeer je te gemakkelijke successen te oogsten die niet blijven duren? Waarom werk je niet liever aan de realisatie van een project waarvan de pracht elke verbeelding overtreft? Je besteedt vijf, zes of tien jaar om advocaat, ingenieur, scheikundige of arts te worden... Maar wat stelt dit voor als ideaal? En wat betekenen tien of twintig jaar? In het leven bestaan er hogere doelen om zich op te richten dan het behalen van universitaire diploma's, die je enkel het ontzag van de anderen en materiële zekerheid verschaffen.
Waarom concentreer je je niet op een spirituele eigenschap? Je zult misschien eeuwen nodig hebben om deze te ontwikkelen, maar zij zal voortdurend wegen van licht voor jou openen. De goedheid, het geduld, de zuiverheid, de rechtvaardigheid, de schoonheid van God... dergelijke diploma's behaal je niet binnen tien of twintig jaar. Maar juist daarin moet je je tanden zetten: in wat moeilijk, haast onuitvoerbaar is, want deze dingen zullen je in staat stellen altijd verder te gaan.
Zie ook ‘De macht van de gedachte’, Izvor 224, hest.1,2,13.
In de Inwijdingswetenschap wordt gezegd dat degenen die nog niet tot het uiterste werden verafschuwd door het kwaad, de hoogste Inwijding nog niet kunnen ontvangen. Het kwaad moet jullie dus verafschuwen en bestrijden, en als je ondanks de aanvallen ervan toch doorzet in dezelfde goddelijke richting, lever je het bewijs van je grote verhevenheid.
Als het kwaad jou verfoeit, betekent dit dat je er geen partij voor gekozen hebt, anders beschermt het je, vertroetelt het je, wiegt het je in slaap, opdat je nog langer met het kwaad zou optrekken. Maar als je tot zijn ergernis aan het kwaad ontsnapt en het niet wilt dienen, ontketen je op hetzelfde ogenblik zijn haat. Welnu, dankzij deze haat zul je zeer ver komen: voor alle grote Ingewijden was het kwaad onverbiddelijk en verbeten. Maar het was het enige onmiskenbare teken voor degenen die het konden interpreteren. De onwetenden zeiden natuurlijk: ‘Oh! De arme stakker! Wat een lot!’ Maar zij die het begrepen, verheugden zich en zeiden: ‘Hij is voorbestemd om de top te bereiken.’
Zie ook ‘U bent goden’, Synopsis I, deel 5.