Je moet leren de liefde tot uiting te brengen, deze liefde naar heel de wereld te zenden zoals onze zon doet. Alle zonnen bestoken elkaar met stralen door de ruimte...
Natuurlijk kunnen wij een dergelijke liefde bij lange na niet uitdrukken. De aarde is duister, zij kan niet stralen, zij kan nog niet met het licht wedijveren; de oorlogen die op aarde woeden, zijn trouwens verschrikkelijk. Terwijl de oorlog die de zon met ons voert, vruchten en bloemen, een hele overvloed als resultaat heeft. Wij zijn nog niet in staat om te vechten zoals de zon, en daarom is het nodig dat wij ‘s morgens gaan kijken hoe de zon haar wapens inzet en gebruikt, hoe zij met kanonnen, projectielen en raketten heel het universum verlevendigt.
Zie ook ‘Het licht, de levende geest’, Izvor 212.
Als je werkt aan de idee van lief te hebben, het goede te doen, alles te vergeven en te harmoniseren, komt er een ogenblik waarop deze idee zo machtig wordt dat al je cellen ervan doordrongen worden en ermee in eenklank beginnen te trillen. Dan zul je vaststellen dat de vrede je niet meer verlaat, en zelfs als er zich van tijd tot tijd gebeurtenissen voordoen die je komen storen, zullen zij slechts enkele oppervlakkige golven veroorzaken; diep vanbinnen zul je nog altijd die vrede voelen.
Heb je al eens wilde dieren in het circus gezien? Zolang de temmer aanwezig is, houden zij zich kalm; maar zodra hij hen verlaat, storten zij zich op elkaar. Bedenk dat hetzelfde gebeurt met je cellen. Zolang je hen bewaakt, onderwerpen zij zich, maar zodra je afwezig bent, met je gedachten elders, beginnen de ongemakken opnieuw. Je moet je dus met je cellen bezighouden, hen wijzer maken, voeden, zuiveren, net alsof het je kinderen zijn. Alleen wanneer je ertoe gekomen bent hen op te voeden, zodat zij hun werk doen zonder twisten of discussies, zul je uiteindelijk vrede kennen.
Zie ook ‘De weg van de stilte’, Izvor 229.
Je loopt overal te koop met je kleine ongemakken: hier heb ik pijn, daar ontbreekt me iets... Waarom altijd stilstaan bij wat je ontbreekt en nooit bij wat je hebt? Waarom niet iedere dag zeggen: ‘Ik heb benen, armen, een mond, ogen en oren. Ik ontvang een goddelijk onderricht en dus bezit ik de hemel en de aarde. Wat een rijkdom, wat is het leven mooi!’
Iedere dag moet je eraan denken dat je een zoon of dochter van God bent, en dat je opnieuw kan worden wat je in een ver verleden geweest bent, toen je uit de schoot van de Allerhoogste kwam. Deze oorspronkelijke staat heb je verloren, omdat je, zoals de verloren zoon, ervaringen wilde opdoen, ver van het huis van je Vader. Maar nu kun je naar Hem terugkeren. Dat is de terugkeer naar de Vader, ‘de re-integratie van de wezens’: wanneer de mens opnieuw almachtig wordt, meester over de krachten van de natuur, en wanneer hij uiteindelijk zijn waardigheid van erfgenaam van God hervindt. Dat is de waarachtige bestemming van de mens. Waarom zou je dan altijd stilstaan bij kleine dingen die ontbreken?...
Zie ook ‘U bent goden’, Synopsis I, deel 1 en ‘Spiritueel leven – 115 gouden regels, Izvor 227, blz. 37, 44, 56, 65, 69 en 87.
Wie zijn vijf zintuigen goed heeft leren gebruiken – het zicht, het gehoor, de reukzin,
de smaakzin en de tastzin – bezit een goede kennis van de werkelijkheid.
Maar deze kennis kan hem ook diensten bewijzen in zijn relaties met de andere mensen, het gebied waar ongetwijfeld de meeste vergissingen worden begaan. Want de ogen zijn in staat aan de mens door observatie de aard te onthullen van degenen die hij ontmoet. Het oor kan de vibraties en intonaties van een stem opvangen en analyseren, zelfs aan de telefoon. De reukzin waarschuwt voor het soort mensen die zich ergens bevinden. De smaakzin behoedt hem voor gevaarlijke ontmoetingen. En wanneer hij de hand van iemand schudt, wordt hij onmiddellijk ingelicht over diens karakter en temperament, want een handdruk geeft heel het wezen weer.
Zie ook ‘Subtiele centra van de mens – aura, zonnevlecht, hara, chakra’s’, Izvor 219, hst. 1.
Meer dan de gedachte, zet het gevoel de mens aan tot handelen, want van nature wil het gevoel zich altijd uitdrukken in daden. Neem een van de meest voorkomende voorbeelden uit het dagelijks leven. Een man denkt aan een vrouw: zolang hij niets voor haar voelt, laat hij haar met rust. Maar dan verschijnt het gevoel en aangezien het gevoel niet wacht, snelt hij weg om die vrouw te ontmoeten, bloemen te kopen en haar het hof te maken.
Voor de gedachte is het moeilijk het fysiek lichaam te beïnvloeden als zij niet via het tussenstation van het gevoel gaat. Als je handelt uit zuivere rede, zul je misschien handelen met bepaalde motieven die heel duidelijk zijn, maar zonder aansporing van je hart. Men kan inderdaad handelen zonder gevoel, maar dan heeft men er weinig zin in en vaak vergeet men zelfs waarom men iets doet. Maar als het gevoel erbij betrokken is!... Ach, dat wil natuurlijk niet zeggen dat men wijs handelt; vaak is het tegendeel waar, want men gaat er blindelings op af, maar men beseft tenminste dat men gedreven wordt!
Zie ook ‘De macht van de gedachte’, Izvor 224, hst. 5.