Je meent dat je het recht hebt je sympathieën en antipathieën te volgen. Nee, want op die manier blijf je de conflicten rond jou voeden en blijf je hangen in de lagere astrale gebieden. Geloof maar niet, zoals velen doen, dat je gevoelens van sympathie en antipathie veroorzaakt worden door je intuïtie en helderziendheid met betrekking tot de mensen...
Nee, die aantrekking of afstoting hebben een fysieke, biologische oorsprong en helemaal geen spirituele. Een persoon bezit in de structuur van zijn fysieke lichaam, van zijn gezicht, elementen die in overeenstemming of in tegenstelling zijn met bepaalde elementen die behoren tot jouw eigen biologische structuur, en daarom voel je je aangetrokken of afgestoten door die persoon. En als je de moeite neemt na te denken en de kwestie goed te bestuderen, is het best mogelijk dat je ernstige gebreken ontdekt bij degenen die je zo sympathiek vindt, en anderzijds deugden en kwaliteiten bij degenen tegenover wie je een zekere antipathie ervaart.
Zie ook ‘Spiritueel leven – 115 gouden regels’, Izvor 227, p. 99, 105, 128, 157.
Wanneer wij in koor zingen, stijgen de hoge stemmen van de zusters en de diepe stemmen van de broeders omhoog, en zij versmelten boven onze hoofden, waar zij elkaar elementen van een uitzonderlijke fijnheid geven. Je stem is doordrongen van je vitaliteit, je geur, je magnetisme. Je bent ermee verbonden als met een kleine vlieger die je vasthoudt aan een lang touw. Je stem verlaat je, zij zweeft boven jou; daar ontmoet zij andere stemmen waarmee zij versmelt en zij komt daarna terug bij jou, versterkt en verrijkt met al wat zij in die fusie ontvangen heeft.
Wanneer wij dus zingen, verrichten de twee principes, mannelijk en vrouwelijk, eerst en vooral een werk boven, en wat zij geschapen hebben, komt daarna bij ons terug, via onze oren, en wij genieten van een reine en goddelijke uitwisseling.
Zie ook ‘Artistieke en spirituele schepping’, Izvor 223, hst. 6.
Om het vuur goed te begrijpen, moet men ook de lucht kennen, want lucht en vuur vullen elkaar aan. Lucht, die voor frisheid zorgt, heeft een regelende werking op het vuur. Wij vinden hetzelfde verschijnsel ook in ons terug. Hoe? Wij zijn reizigers die de ruimte doorkruisen; om onze bestemming te bereiken, hebben wij behoefte aan warmte en koude. De warmte zit in ons, wij bezitten een kachel met de nodige brandstof om ons vanbinnen te kunnen verwarmen. Want buiten is het koud en de weg is lang; het is dus nodig het innerlijk vuur te onderhouden. Wat betreft de koude, deze komt van buiten: het is de lucht die ons mogelijk maakt de temperatuur te regelen.
Je kunt zeggen dat het vuur de liefde is en de lucht de wijsheid. De liefde zit vanbinnen, terwijl de wijsheid zich aan de buitenkant bevindt, zodat wij deze kunnen bestuderen en ons erin verdiepen om zo ons innerlijk vuur te regelen.
Zie ook ‘Waarheid, de vrucht van wijsheid en liefde’, Izvor 234, hst. 3.
Wanneer de leerlingen van een Meester met elkaar spreken, zijn ze vaak verwonderd dat hun Meester niet aan iedereen dezelfde raad heeft gegeven. Dat moet men toch begrijpen: de raadgevingen van een Meester verschillen al naargelang de personen en de periodes van hun leven.
Zolang je bijvoorbeeld niet ziek bent, zal een Meester zeggen dat het volstaat een zuiver, verstandig en redelijk leven te leiden om gezond te blijven. Maar als je ziek bent, zal hij je zeggen een dokter te raadplegen, geneesmiddelen te nemen of zelfs je te laten opereren. Wanneer het te laat is, staan er geen andere middelen meer ter beschikking. In dezelfde zin zal hij aan degenen die niet gehuwd zijn, zeggen: ‘Bewaar zoveel mogelijk je vrijheid, let op, denk na, verbind je niet voortijdig.’ Maar als gehuwde mannen of vrouwen hem om raad komen vragen, zal hij antwoorden dat zij als gehuwden verbintenissen hebben aangegaan en bijgevolg hun verantwoordelijkheden moeten nemen tot het einde toe. Een Meester geeft dus raad volgens de mentaliteit, de behoeften en de huidige situatie van zijn leerlingen.
Zie ook ‘Spirituele Meesters, lichtbakens voor alle tijden’, Izvor 207, hst. 2, 5, 6, 8.
Getallen zijn kosmische machten, actieve principes die al wat bestaat in het universum in evenwicht brengen en organiseren. Daarom worden zij zeer hoog geplaatst in de hiërarchie van de spirituele wezens. Men kan zeggen dat getallen levende wezens zijn, maar zonder lichaam en behorend tot de wereld van de ideeën. Deze intelligente entiteiten, begiftigd met de zuiverste vermogens en deugden, werken bij God.
Op fysiek gebied worden de getallen gesymboliseerd door cijfers. Cijfers zijn de geometrische voorstelling van deze entiteiten, van de krachten die de structuur van het universum vormen. Heel ons leven, met alle gedachten, gevoelens en daden, is niets anders dan een geheel van bewerkingen die uitgevoerd worden met behulp van de getallen van 1 tot 10.
Zie ook ‘Het leven, meesterwerk van de geest’, Synopsis III, deel 2.3.