In de Bijbel staat dat God ‘getrouw en waarachtig’ is. Dat wil zeggen dat alle inspanningen die je doet om Zijn wil te volbrengen, om de liefde en het licht onder de mensen te verspreiden, dat al deze inspanningen worden opgetekend en op een dag zul je ervoor beloond worden. Wanneer? Alleen dat is moeilijk te weten, maar daarover hoef je je geen zorgen te maken. Jij dient enkel te werken, dat is alles, en laat het aan de Hemel over om te bepalen wanneer, waar en op welke manier jouw moeite zal worden beloond. Men moet alles in handen van de Hemel kunnen geven.
Er staat ook geschreven: ‘Laat God uw wreker zijn...’ Dit bewijst dat wij evenmin het recht hebben ons te wreken voor het kwaad dat men ons aandoet. Ook dat moet men overlaten aan God: Hij weet immers welke straf gegeven moet worden aan degenen die de wetten hebben overtreden en op welk moment en op welke wijze jij vergoed zult worden.
Zie ook ‘De ware leer van Christus’, Izvor 215, hst. 7.
De meeste mensen hebben de neiging enkel voor hun eigen welzijn te werken. Maar dat is
geen goede oplossing, want als een ongeluk de gemeenschap treft, worden zij ook geraakt. Zolang niet heel de maatschappij in voorspoed en vrede leeft, zijn alle individuen blootgesteld aan ellende of ongeluk. Als het de collectiviteit echter voor de wind gaat, genieten ook alle individuen ervan mee: zelfs als zij getroffen worden door een ongeluk, zullen al de anderen hen komen helpen.
De dwaasheid alleen maar voor zichzelf te werken, kost fortuinen: leed, oorlogen, verwoestingen... Helaas blijven de mensen, zolang dit al duurt, ieder voor hun eigen heil werken ten nadele van de collectiviteit: ieder trekt het laken naar zich toe, ieder denkt dat zijn toekomst verzekerd is als hij maar voor zichzelf zorgt. Welnee! Als de collectiviteit getroffen wordt door een ongeluk, ligt heel zijn kleine gelukje aan diggelen, want hij maakt deel uit van deze collectiviteit en is dus even kwetsbaar.
Zie ook ‘Op aarde zoals in de hemel’, Synopsis II, deel 8.3
Je hebt de gewoonte tijdens het eten aan allerlei zaken te denken, behalve aan het voedsel, en daarom slaag je er niet in al de energieën die het bevat, op te nemen. Je bent verstrooid, afgeleid, je slikt alles mechanisch door, en zelfs als je organisme zich gesteund en gesterkt voelt, heeft het in feite alleen maar de grofste en meest materiële elementen ontvangen.
Je hebt geen enkel idee van al de energieën, waarvan je zou kunnen genieten, als je echt in stilte zou kunnen eten, terwijl je je op het voedsel concentreert, om er de etherische deeltjes uit te halen. Probeer het voortaan eens, tijdens de maaltijden: denk aan niets anders; leg alles opzij, tenminste voor een halfuur, en concentreer je aandacht op het voedsel, om er de subtiele energieën uit te halen, die zullen bijdragen tot het voeden van je psychische leven.
Zie ook ‘De yoga van de voeding’, Izvor 204, hst. 1.
Het leven bestaat uit uitwisselingen tussen je innerlijke wereld en de buitenwereld, maar leg altijd de nadruk op je innerlijke wereld, want daar ben je voortdurend in ondergedompeld. Je bent immers niet altijd bezig met het bekijken, beluisteren, aanraken of proeven van iets buiten jou, terwijl je wel altijd met jezelf te maken hebt, met je gedachten, je gevoelens, je bewustzijnstoestanden.
Zolang je het overwicht aan de buitenwereld geeft, stel je je bloot aan ontgoochelingen. Je kunt je misschien een ogenblik inbeelden dat je iets in handen hebt, maar enige tijd later heb je niets meer, is alles je ontsnapt. De mensen zijn op zoek naar het geluk, op zoek naar de grote liefde, op zoek naar de volheid, maar zij moeten weten dat zij deze zaken eerst vanbinnen moeten ontdekken, door orde te scheppen in hun innerlijke wereld.
Zie ook ‘Harmonie en gezondheid’, Izvor 225, hst. 7.
‘Als je niet sterft, zul je niet leven’, heeft Jezus gezegd. Sterven betekent dat wij afstand doen van ons menselijke en beperkte ik, om plaats te maken voor God, zodat Hij in ons komt heersen. Je bent niet langer gehecht aan je bestaan, je wilt verdwijnen, maar wel op een voorwaarde: dat God je plaats inneemt.
Als je echt aandringt, als je Hem aanroept met al de kracht van je liefde, is Hij verplicht toe te geven, want je gebruikt een macht die van dezelfde aard is als de Zijne: de macht van de liefde. Hij kan niet zeggen: ‘Laten we eens zien, we zullen eens nadenken en bestuderen hoe hij in het verleden heeft geleefd.’ Er bestaat geen verleden meer, er is niets meer; tegenover een dergelijk verlangen wordt al het overige uitgewist, er is alleen nog je beslissing en je smeekbede van nu: het leven van God te leiden.
Zie ook ‘De Gouden Sleutel – tot het oplossen van de levensproblemen’, Verz. werk deel 11, hst. 12 en 15.