Voor de mens beginnen de ergste moeilijkheden en leed, als hij gaat denken dat hij de enige meester is van zijn bestemming en dat er geen Voorzienigheid, noch lichtende entiteiten bestaan, om hem te leiden en te steunen. Want zo verbreekt hij alle banden met de Hemel. Hij is niet langer het zorgeloze kind, want hij rekent niet meer op zijn Hemelse Vader en Moeder en alle onheil barst over hem los: hij voelt zich niet langer een kind van God.                    

Om je problemen op te lossen, om altijd geholpen, gevoed en verlicht te worden, mag je nooit de band met de Hemel verbreken; want de Hemel laat zijn kinderen nooit huilend achter in eenzaamheid.

Zie ook ‘De onzichtbare wereld – helderziendheid, intuïtie en dromen’, Izvor 228, hst. II, IV, X en XVIII