Ieder ding bezit zijn dubbel in de natuur. Wat je ook doet, je doet het dubbel. Als je iemand helpt of iemand kwaad berokkent, gaat het origineel van deze daad weg, maar het laat een stempel in jou achter: een cliché, een herinnering, een handtekening. Als je iets goeds hebt gedaan voor iemand, is dat goede vertrokken, het heeft je verlaten, maar het heeft vanbinnen een spoor achtergelaten, een afdruk van dezelfde aard. En als je iemand kwaad deed, heeft dat kwaad je ook verlaten, maar het heeft een dubbel achtergelaten, van juist dezelfde aard, dat blijft doorwerken, verwoesten en verscheuren.

Wat gebeurt er bijvoorbeeld, als een mens een misdaad heeft begaan? Waarom wordt hij altijd achtervolgd door de herinnering, een cliché dat terugkeert, dat hem niet met rust laat? Nochtans is de misdaad voltrokken, afgelopen, behoort hij tot het verleden, er blijven geen zichtbare sporen over en de misdadiger zou gerust moeten zijn. Ja, maar het dubbel is gebleven en dat zorgt voor herinneringen en beelden, waarvan hij zich niet meer kan bevrijden; het bezorgt hem gewetenswroeging die hij alleen kan doen zwijgen, door zijn fout te herstellen.

Zie ook ‘De mens verovert zijn bestemming – reïncarnatie en karma’, Izvor 202, hst. VII