Als je gaat drinken, maak er dan een gewoonte van het glas enkele seconden in je hand te houden en te zeggen: ‘Ik groet je, lieftallig water, zo zuiver en sprankelend van leven. Jij, dienares van God, vervul mij van zuiverheid.’
Dan zul je voelen dat heel je wezen doordrongen wordt van een subtiel fluïdum. Kijk naar het water en vereenzelvig je ermee. Beeld je in dat ook jij die helderheid en doorzichtigheid van kristal bezit. Geleidelijk zal water voor jou niet langer een kleurloze en onbeduidende vloeistof zijn, die je gebruikt voor de keuken of de vaat, om je te wassen, enz., maar zul je vanbinnen een wonderbare bron voelen opwellen. De wezens en de dingen zullen zich aan jou tonen met veel meer dan hun materiële verschijningsvorm, zij zullen zich openbaren zoals ze werkelijk zijn.
Zie ook ‘Het leven, meesterwerk van de geest’, Synopsis III, deel XI.4