De mens, zoals wij hem vandaag kennen, is het resultaat van een lange evolutie. De geest van de mens heeft miljoenen jaren nodig gehad om bezit te nemen van zijn stoffelijk lichaam, om neer te dalen in zijn cellen, om deze te bezielen en van hem het wezen te maken dat in staat is te denken, te voelen en te handelen. Maar terwijl hij leerde zich meer en meer op fysiek vlak te openbaren, heeft de mens het contact met de goddelijke wereld zozeer verloren, dat hij nu het bestaan ontkent van die wereld die hij zich zelfs niet meer herinnert.

Uiteraard voorzagen de plannen van de kosmische Intelligentie dat de mens zou leren werken met de materie, maar dat is gebeurd ten nadele van de spirituele kant en daarom moet hij nu opnieuw het contact met de goddelijke wereld herstellen. Aan de vooravond van het Watermantijdperk ziet men trouwens in de wereld stromingen verschijnen die in deze richting gaan. Enerzijds is het waar dat techniek en materiële vooruitgang nog altijd aan belang winnen. Maar anderzijds voelt men toch dat mensen – al is het nog onbeholpen – meer in de richting van de Inwijdingswetenschap gaan, want zij ervaren de behoefte opnieuw contact te krijgen met de onzichtbare wereld die hun oorspronkelijke vaderland is.

Zie ook ‘Subtiele centra van de mens – aura, zonnevlecht, hara, chakra’s’, Izvor 219, hst. I