Omdat sommigen erin geslaagd zijn te ontsnappen aan de menselijke gerechtigheid, beelden zij zich in dat zij ook zullen ontkomen aan de goddelijke gerechtigheid. Maar zij hebben de kwestie niet voldoende bestudeerd, om zich rekenschap te geven van het verschil tussen beide. Het is mogelijk dat de goddelijke gerechtigheid hen niet uitwendig raakt, maar zij treft hen inwendig. Er zijn misdadigers, die zogezegd aan de justitie ontsnapt zijn, maar innerlijk zijn zij aan het wegkwijnen: hun gezondheid, hun psychische toestand, alles takelt af. Uitwendig worden zekere elementen nog in stand gehouden, maar ook die verbrokkelen geleidelijk, want het is de binnenkant die het gebouw voedt en overeind houdt. Als de binnenkant instort, zal de buitenkant op een dag ook instorten.
Zo gaat de goddelijke gerechtigheid te werk, en de sancties die zij oplegt, hebben een onmiddellijke uitwerking: op het ogenblik zelf dat de mens een overtreding begaat, verduistert en verbrokkelt er iets in hem. Ook al duurt het jaren voordat deze aftakeling uiterlijk zichtbaar wordt, innerlijk is zij al bezig.
Zie ook ‘De mens verovert zijn bestemming – reïncarnatie en karma’, Izvor nr. 202, hst. IV