De zon buigt zich over kleine graankorrels en zegt hun: ‘Wel, waarop wachten jullie? Nu is het jullie beurt om iets te geven. Vooruit, aan het werk! – Maar wij zijn klein, wij zijn zwak... – Nee, nee, probeer maar, je zult wel zien, ik zal jullie helpen.’ En al die kleine graantjes vatten moed. Elke dag worden zij verwarmd, toegesproken door de zon en na enige tijd ziet men prachtige bloemen verschijnen, waarvoor dichters, schilders en musici in bewondering staan en waaruit zij inspiratie komen putten...                                                          

Welnu, waarom zouden wij niet begrijpen dat hetzelfde met ons, mensen kan gebeuren? Wij zijn als graankorrels, geplant in goddelijke bodem en door de stralen van de zon kunnen wij zulke buitengewone kleuren en geuren geven, dat zelfs de godheden in verrukking zullen staan. Want kijk: wat is een bloem? Zij kan niet zingen, noch dansen, noch viool spelen en toch staan dansers, zangers en muzikanten voor deze bloem in verrukking... Waarom zouden godheden van zo hoog boven ons niet in vervoering gebracht worden, als wij net als bloemen kunnen zijn? Zij zullen zeggen: ‘O! Wat een mooie bloem!’ En zij zullen voor ons zorgen, om ons nog zuiverder, lichtender en geuriger te maken.

Zie ook ‘Het licht, de levende geest’, Izvor 212