Je woont ‘s morgens de zonsopgang bij om vruchten van hoop te ontvangen. Ja, hoe vaak heeft de zon je door haar licht, haar warmte en haar leven al hoop gegeven die je kon eten en drinken. Het is jammer dat je die hoop vaak hebt opgegeven voor moedeloosheid. Als je die hoop niet had laten varen, als je niet zoveel twijfels en aarzelingen had gekend, zou je zeker betere resultaten hebben bereikt.
Waarom geen gedachten koesteren die de geest voeden? Als je niet probeert te ontsnappen aan de droeve realiteit, waardoor je je overvallen voelt, zul je werkelijk verstikken. Verander dus iets, minstens vanbinnen, en zeg: ‘Moeilijkheden en ellende blijven niet duren. Ik ben een zoon van God, ik ben een dochter van God, en God bezorgt mij schoonheid, licht en pracht.’
Zie ook ‘De zaden van het geluk’, Izvor 231, hst. XXI