De christelijke traditie stelt de mens voor als iemand die heel zijn leven vergezeld wordt door een engel en een duivel, de engel aan zijn rechterzijde en de duivel aan zijn linkerzijde. Men kan zich afvragen waarom de engel en de duivel er genoegen mee nemen rustig bij de mens te blijven, waarom zij elkaar niet in de haren vliegen... Dat zou toch eenvoudiger zijn, en wie de overwinning behaalt, zou zich meester mogen maken van die arme stakker, de mens. Maar nee, zij vechten niet, zij respecteren elkaar, zij hebben achting voor elkaar en groeten elkaar zelfs: ‘Goeiedag, daar ben je, hoe gaat het?’ De duivel valt de engel van het licht niet aan en de engel bliksemt de duivel niet neer. Waarom? Omdat de beschermengel en de duivel in feite beelden zijn die de dubbele realiteit van een hogere en een lagere wereld uitdrukken. Tussen beide bevindt zich de mens met zijn twee naturen: de goddelijke natuur en de dierlijke natuur die samen in hem bestaan. En hij moet beslissen aan welke van de twee hij de mogelijkheid wil geven naar voren te komen.

Zie ook ‘De Gouden Sleutel – tot het oplossen van de levensproblemen’, verzameld werk deel 11, hst. II