De afdaling van de mens in de materie is geen vergissing en evenmin een ongeluk in zijn evolutie: ze was immers voorzien door de kosmische Intelligentie. Om de volledige kennis te bereiken, was het nodig dat de mens zijn intellectuele vermogens ontwikkelde. En om ze te ontwikkelen, was het nodig dat hij in omstandigheden geplaatst werd die zijn waarnemingsvermogen van de onzichtbare wereld verzwakten. Zo kon hij zich concentreren op het verkennen van de materie.
Daarom is de mensheid vandaag nog altijd in dit stadium van evolutie: volop in het materialisme. Maar dit stadium is niet definitief, want op een dag zullen de mensen terugkeren naar de gebieden van de ziel en de geest, die zij verlaten hadden. Op dat ogenblik zullen zij verrijkt zijn met alle ervaringen die zij hebben opgedaan in de materie, dankzij het intellect.
Zie ook ‘De zaden van het geluk’, Izvor 231, hst. X